Moderne bosbouw
Viktor Schauberger leefde in een tijd waarin nog voornamelijk op hout werd gestookt in Oostenrijk. Steeds grotere gebieden werden kaalgekapt, maar er waren ook nog maagdelijke bossen hoog in de bergen. Hij kon goed het verschil waarnemen tussen opnieuw aangeplante bossen en de maagdelijke wouden. In de houtplantages voelden wilde dieren zich niet meer thuis, de diversiteit verdween, de bodem droogde uit en verzuurde, en de kwaliteit van het gekapte hout holde achteruit. Dit laatste was volgens Schauberger voornamelijk het gevolg van een fenomeen dat men ‘lichtinductie’ noemde. Men had ontdekt dat schaduwminnende houtsoorten bij maximale blootstelling aan zonlicht vele malen sneller groeiden. Daarom was men ertoe over gegaan kaalkap te plegen en de nieuwe aanplant verder uit elkaar te plaatsen. De nieuwe bomen ontwikkelden door deze maximale blootstelling aan het zonlicht een kankerachtige, versnelde groei. Dit ging ten koste van de compactheid van de houtvaten. Het gevolg hiervan was niet alleen slechtere houtkwaliteit, maar ook een verminderde capillaire werking, resulterend in het uitdrogen van de bovenste bodemlagen. Het grondwater trok zich door lichtinductie dus verder terug de bodem in. Zo ontstonden wat hij noemde ‘groene woestijnen’. De oplossing was volgens Viktor Schauberger selectieve kap, waarbij grote ‘moederbomen’ gespaard worden. In de schaduw van deze moederbomen kunnen nieuwe zaailingen zich gezond ontwikkelen. Verder droeg diversiteit aan soorten volgens hem bij aan de gezondheid van het bos, doordat ziekten zich minder gemakkelijk konden verspreiden. In plaats van elkaar te beconcurreren, ondersteunden de verschillende soorten en leeftijden elkaar juist. Ondanks de evidente logica van deze inzichten, is lichtinductie nog steeds een hoofdpeiler van de moderne bosbouw. |