(vertaling van het hoofdstuk "warum schwindet das Wasser?"
uit het boekje: -die geniale Bewegungskraft- uitg. 1960
met teksten van Viktor Schauberger. Vertaling Reinout
Oosterveld.)
Waarom kwijnt het water?
Zover de geschiedenis reikt kan men vaststellen, dat alle mensen, die zich beziggehouden hebben met de oplossing van het raadsel water, tot het uiterste werden bestreden. Alle aanduidingen, die we in oeroude boeken vinden en die ons het wezen van het water verklaren, zijn reeds in de volgende editie geschrapt.
Het bewaren van het watergeheim is tevens een middel, om het geld haar rentekracht te verlenen. De rente gedijt alleen in een economie van gebrek.
Wanneer het probleem van het ontstaan van het water opgelost is, en het dus mogelijk wordt om op elke gewenste plaats, elke gewenste hoeveelheid water van elke gewenste kwaliteit te bereiden, dan is men in staat om reusachtige oppervlaktes woestijn weer bewoonbaar te maken. Dan daalt de verkoopwaarde van het voedsel en tevens de verkoopwaarde van de kracht van machines in zulk een mate, dat het niet meer loont om daarmee nog te spekuleren.
Vrijheid van voeding en gratis energie zijn zulke omverwerpende begrippen, dat het gehele wereldbeeld en tevens alle wereldbeschouwingen een verandering zullen doormaken.
Het hoeden van het geheim van het water is daarom het grootste kapitaal van het Kapitaal; daarom wordt elke poging om het op te lossen reeds in de kiem gestikt.
Uit het water is alles ontstaan. Daarom is het water de universele grondstof van elke kultuur, ofwel het fundament van elke lichamelijke en geestelijke ontwikkeling. De ontsluiering van het watergeheim betekent het einde van elke spekulatie of berekening, inclusief haar uitwassen, waartoe oorlog, haat, neid, onduldzaamheid en onenigheid in elke vorm behoren. De volkomen nasporing van het water betekent daarom in de waarste zin van het woord, het einde van monopolies, het einde van iedere overheersing en het begin van een socialisme, door de realisatie van het individualisme in een volkomen vorm.
Verschillende tekenen bewijzen, dat er al eens mensen waren, die de wording van het water op het spoor waren. De oude romeinen gebruikten, zoals men weet, matten van stro of een dergelijk materiaal voor het kunstmatig bereiden van het water. Het herinnert ons aan het zonne-vlechtwerk (solaris plexus) waarover voorheen gesproken is. In deze periode stond de oud-romeinse kultuur het hoogst. Zij begon te dalen met het moment, dat men begon met de bouw van warmwatervoorraden, badinrichtingen en kunstmatige aanvoerleidingen voor water naar de stad. Toen men de natuurlijke brongebieden wijzigde en de substantie zelf de innerlijke levenskracht nam, door een natuur-onjuiste geleiding.
En zo staan wij weer voor de geheimzinnige oerkracht van iedere bewegingsvorming en iedere vormgevingsbeweging, die in het water haar oorsprong heeft. Sinds oeroude tijden wordt het "bloed der aarde" ofwel het o zo gewone water als de levensbemiddelaar gezien.
Eveneens had men besef van een zekere samenhang tussen het woud en het water. De aard van deze relatie bleef echter tot op heden onbekend. Bijzondere waarnemingen waren nodig, om eindelijk in te zien, dat het woud geen water naar zich toe trekt en omhoogpompt, maar daarentegen water van zich geeft, en dus opbouwt. Want zou het anders zijn, dan zou er des te minder water zijn, hoe meer bossen er zijn. Elk kind weet echter, dat juist het tegenovergestelde het geval is.
Het eigenlijke geheim, dat de levensbrenger omgeeft, schuilt in haar mogelijkheid om een tot nu toe onbekende energie op te bouwen, te akkumuleren en te transformeren. Er wordt echter niet, zoals bij de elektrolyse het geval is, de substantie geanalyseerd (uiteengenomen), doch de zich in het water bevindende stoffen. Hoe hoogwaardiger wij deze reuk-, smaak-, vorm- en kleurloze toestand leren op te bouwen, te vergroten en te bewaren, des te kleuriger en rijker zullen de vormen van de levende ontwikkeling zijn.
Wanneer we een harde en kompakte kiezelsteen in de volle zon leggen, dan ontstaat des te meer vochtigheid onder deze weerstand, hoe harder de steen is en hoe edeler de metalen zijn, die er fijn verdeeld in voorkomen.
Deze sporenelementen zijn de basis voor de opbouw van het water, en in ruimere zin de basis voor de opbouw van het bloed en de sappen in de meest uiteenlopende organismen. Hiertoe behoren ook de mineralen en de metalen.
Het was een lange en moeizame weg, die mij van deze inzichten, die gewonnen werden door het gedurende tientallen jaren bestuderen van de natuur en het doen van talloze experimenten, tot aan de kunstmatige, machinale bron, voerde. Deze weg moest worden afgelegd, om te leren, hoe men het water op machinale weg, in elke kwantiteit en kwaliteit, uit het rijk der luchten oer-wekken kan.
Een kleine en onbeduidende belevenis tijdens de jacht leidde tot de ontdekking van deze sporenelementen. In het Salzkammergut bevond zich hoog in de bergen tussen het kreupelhout een bron. Volgens de herders en jagers zou zij giftig zijn. Met een stevige omheining werd het vee weggehouden van dit dodelijk water. "Dat is de ware dood", sprak de oude hoofd-boswachter, die mij naar deze geheimzinnige wel voerde.
Zij was de schrik van deze primitieve natuurmensen.
"Als U van deze bron drinkt, krijgt U een steek in de longen, en na drie dagen wordt U door zes jagers of boswachters ten grave gedragen. Komt U er niet te dicht bij, want reeds de adem van deze wel doodt mens en dier".
Zo sprak de oude boswachter, en hij probeerde mij van de bron weg te trekken. Hij bereikte echter het tegendeel, want mijn interesse was gewekt.
Ik zette mijn stok opzij en nam mijn rugzak af, waar de waardevolle jachthond aan vast gebonden was. In een onbewaakt ogenblik stond de hond plotseling aan de bron en dronk gulzig van het water des doods.
Lieve hemel, nu is het met de hond gedaan, sprak de opper-jager en sprong richting bron, om de hond weg te trekken. Urenlang hielden we het gedrag van de hond in de gaten. Die toonde echter geen tekenen van doodgaan. Wel gaf hij aan dat hij nog meer dorst had. Ik liet hem van de lijn en hij kon naar hartelust drinken.
Rond de bron vond ik sporen van gemzen. De bron was omgeven met zeldzame kruiden van het hooggebergte, die de bergschoenen van een waterdicht olielaagje voorzien als men erdoorheen loopt; ook aan het oppervlak van het kristalklare water was een oliehuidje te zien.
Bijzonder opvallend was de bloedige kleur van de alpenrozen. Als een bloedrood tapijt was de bron erdoor omgeven.
De bladeren van deze alpenrozen waren als met goudstof bestoven; onder het vergrootglas bleken het schubben te zijn. Deze bevatten zonder twijfel metalen.
Uiteindelijk dronk ik zelf het water. Eerst met voorzichtige slokjes, dan met lange teugen. Ik voelde weliswaar eerst een zekere sufheid, die echter spoedig overging in een opvallende frisheid.
Dit water bevroor zelfs in de strengste winters niet. Op deze hoogte waren temperaturen van min 30 graden Celcius niet zeldzaam. De oude jagers gebruikten zulke bronnen om hun
vosseklemmen in "in te leggen". Bedekt met mos en in de schaduw bevroren deze dan niet, en hielden het aas zacht en reukloos. Hoe lager de buitentemperatuur werd, hoe warmer werd het water. Bij een temperatuur van min 30 graden steeg de watertemperatuur tot 10 graden, terwijl het water op hete zomerdagen de anomalietemperatuur van 4 graden naderde.
De beschreven gebeurtenis vond vlak voor de tweede wereldoorlog plaats. Tijdens de oorlog werd circa 600 to 800 meter lager een groot stuk bos kaalgeslagen. reeds in het daaropvolgende jaar begon de bron op te drogen. Opvallend was het volkomen verdwijnen van het oliehuidje. Het water werd laf, en rondom verdwenen als eerste de geneeskrachtige kruiden. Later verdwenen ook de door de gemzen zo geliefde hoog-grassen.
Plotseling deed de schurft intrede in dit gebied, dat daarvan tot nu toe steeds vrij geweest was. Alle gemzen vielen daaraan ten offer. Waar zich de karige gemsrestanten ophielden, was dat altijd in de onmiddellijke nabijheid van dergelijke bronnen. Deze bleven behouden, als in de buurt, of lager op de helling geen kaalslag plaatsvond.
Zo rees door systematisch doorgevoerde waarnemingen het inzicht, dat het water niet opstijgen kan, en de innerlijke spanningen niet meer optreden kunnen, wanneer de zware metaalstoffen beginnen neer te slaan, omdat de aarde zich door al te grote kaalslagen ontspant.
Op de opgewarmde kaalslagen kunnen de metaalhoudende heilkruiden niet meer gedijen. De gemzen kunnen het bloed niet meer opbouwen, dat de op deze hoogte levende dieren hun spankracht verleent. Door deze middellijke ontspanningsverschijnselen kan het dier de afsluithuid niet meer vernieuwen, en kankerachtige ontbindingverschijnselen zijn het gevolg.
De meest uiteenlopende waarnemingen in stromend en stilstaand water voerden beetje bij beetje tot het inzicht, dat elk verschijnsel alleen dán zelfstandig kan bestaan, wanneer het lichaam de soorteigen lichaams-afsluiting ofwel de indifferentie-zône kan opbouwen. Die beschermt het lichaam tegen een ongeremde opname of afgifte van innerlijke of uitwendige differentie-stoffen.
Na deze beschouwingen was het een naar verhouding kleine stap, om het begrip "bemesting" op natuurjuiste wijze nader te komen. De verrotting van de gistings- en zuiveringsprodukten heeft in eerste instantie de funktie om de genoemde grenslaag te vormen. Daardoor vindt het hoogwaardigste, want meest gedoseerde grensverkeer tussen de aardse en de kosmische vereffeningsstoffen plaats.
Het water kan door deze beschermende grenslaag zijn innerlijke energieën behouden en ze zo hoog opvoeren, dat het tot overstromen volwaardig is. Zulk water kan slechts zeer voorzichtig in het lichaam binnengevoerd worden. Anders vinden er zodanige energie-vereffeningen plaats, dat het lijkt alsof dit hoogwaardige water letterlijk gif bevat.
Grote spanningsverschillen komen altijd door overeenkomstige temperatuurverschillen tot uitdrukking. Is een mens of een dier te sterk verhit, dan kan door het plotselinge innemen van zulke hoeveelheden energie van tegengestelde aard, een organische kortsluiting plaatsvinden, die tot spoedige stilstand van elke verdere levensaktiviteit voert.
Door een kaalslag vinden omgekeerd in de aarde zodanige ontladingen plaats, dat het grondwater zijn labiliteit verliest. Het zakt weg, en de overblijvende spanningsverschillen zijn niet meer in staat, hogere groeiprodukten te laten afvallen of groeien.
Het dalen en stijgen van het grondwater is door het gehalte aan metallische bestanden bepaald, die eigenlijk het grensverkeer regelen.
Dit inzicht voerde tot de verklaring, waarom in een bodem, die te weinig metalen bevat, het water begint te stagneren en de bodem verzuurt. De krachten die de bodem verbeteren ofwel de bodem-goedheid verhogen, kunnen nooit door een bederf of ontbinding ontstaan, maar alleen door een natuurjuiste verrotting (koele gisting).
De voorwaarde voor een natuurjuiste verrotting van vroegere levensverschijnselen is slechts door een juiste teraarde-bestelling mogelijk. Deze moet de zuurstof van het in de aarde terugvallende lichaam verre houden en het zo voor bederf bewaren.(het ware laatste oliesel, de vertaler)
Het eindprodukt van een droog destillatieproces is een in horizontale richting uitstralende stof. Het is de moederlijke opbouwkracht, de levitatie of de wil tot opbouwen. Deze opbouw-wil wordt door loodrecht invallende kosmos-stralen vermorzeld en bevrucht, wanneer de hoek van inval recht is, of, zoals men algemeen zegt, normaal. (zie de betekenis van het zonne-ploegen).
Uit dit inzicht volgt vanzelf de noodzaak van een zich om haar eigen as bewegende (stromende) rivierwatermassa. Het water moet rondom een grenslaag op bouwen. Daarom komt het ook tot een welving, wanneer natuurjuiste bevruchtingsprocessen optreden. Afgesloten door de indifferente grenslaag, kan slechts het hoogstwaardige ter bevruchting naar binnen dringen.
Hier ligt ook het mechanisch onoplosbare geheim, waarom hoogwaardig water niet door dammen doorsijpelen of in een losse bodem binnendringen of indalen kan.
Interessant is ook, dat het innerlijke bevruchtingsproces afhankelijk is van de ligging en de richting van de rivier.
Daarom kromt zich een vlak stromende rivierloop en bouwt des te meer meanders op, hoe vlakker het geologische verval is. Omgekeerd is echter ook een te steil verlopend geologisch verval een gevaar. Er bestaat de mogelijkheid dat het water door zijn eigengewicht over de kop slaat en zo de beweging om zijn eigen as verliest.
In dit geval komt het tot een overmatige beluchting. Er treedt een overmatige atmosferische gasvorming op en een verstoring van de harmonische vereffeningsprocessen tussen energieën, die uit het meegevoerde sediment vrijkomen. Het gevolg is verlies van draag- en sleepkrachten, door het verlies van innerlijke spanningen. Deze verliezen treden uiterlijk als temperatuurstijging aan de dag.
De zinloze verkorting van de rivierloop d.m.v. rechttrekken, of doorsteken van de meanders is om die reden één van de grootste gevaren. Afgezien van de kosten, treden op afschrikwekkende wijze de gevolgen op, zoals we die konden waarnemen bij het doorsteken van de Rijn bij Salez in Zwitserland.
De simpelste methode ter regulering van een laf en moe wordend water is de toevoer van koel bodemwater (uit een stuwmeer). Zo bereikt men spanningsverschillen en een temperatuurdaling.
Dit is slechts zelden mogelijk, en bovendien werkt deze manier van opwaardering slechts over een klein traject. Maar alleen door deze maatregel drijft het te transporteren materiaal (gekapte bomen bv.) in het midden van de stroom. Prikkelt men het water bovendien door lichamen uit metaal, dan treedt een dusdanige versterking van de draag-en sleepkrachten op, dat stenen en zelfs ertsen drijven alsof het zachthout was.
De verklaring voor dit hoogst eenvoudig aan te tonen feit: kunnen er bij gebrek aan spanningsverschillen, geen innerlijke stofwisselingsprocessen optreden, dan vindt geen opwaardering van het water plaats. In het onjuist bewogen water hoopt zich een overmatige hoeveelheid atmosferische afvalgassen op, die door assimilatie van de zonnestralen ontstaan zijn. Deze gassen hebben de neiging, achterwaarts of stroomopwaarts te gaan, en worden na de opwarming tot een drukstof. De nog voorhandene geosferische stijgstoffen worden tot gassen gekoncentreerd, die dan uit het water ontwijken. In dit eenzijdig met atmosferische gassen overladen water begint een bederf, dat in onmiddellijke verbinding staat met de bekende vorming van bakteriën.
De zo optredende verliezen door daling van de spanningsverschillen zijn enorm. Zo valt ook te verklaren, dat een machtige stroom door innerlijke vermoeiïngsverschijnselen en afzetting van sediment, steeds vlakker en vlakker wordt, en uiteindelijk staan blijft, en verdwijnt. Zo een water heeft zijn oppervlaktespanning verloren en kan zich niet meer handhaven.
Water kan nooit als een eenheid beschouwd worden. Er zijn zovele watersoorten als er soorten vegetatie zijn. Om die reden is de grootste opgave voor de natuurjuiste waterloop-reguleerder, op de individuele en daarmee vereffenings-behoeftige watermenging te letten. Om dit mengen mogelijk te maken moet men het water op bio-dynamische wijze voeren. Daaronder is een beweging in de beweging te verstaan, die, loodrecht tot elkaar staand, in twee kruisende asrichtingen verloopt.
Deze wijze van watergeleiding wordt begrijpelijk, wanneer men in het oog houdt, dat water een organische substantie is, ofwel een produkt van zich continu vereffenende tegenstellingen. Deze hebben tegengestelde richtingen, maar dezelfde wil tot vereffening. De voorwaarde voor een toenemende innerlijke kracht is een ritmische verandering van de vormbeweging.
Waar een opwaardering in de rivierloop plaatsvindt, is ook afval, in de vorm van mergel. Deze wordt gevormd door uitééngevallen sediment, dat de eigenlijke drager van de aanwezige opbouwstoffen is. De mergel wordt door de normaalgeleiding, in een golfvormig patroon richting oever gedragen en daar gedeponeerd. Dit indifferente restant vormt dan de isolerende massa, die de waterloop begrenst om alleen het hoogstwaardigste naar de omliggende bodem te laten uittreden.
Daar komt het door wederom plaatsvindende kruisingsprocessen met invallende kosmische stoffen, tot opbouw van een hoogwaardig grondwater. Kan deze indifferente mergel zich niet doelmatig afzetten, dan stromen de innerlijke levenskrachten van het stromende water niet alleen omhoog, maar tevens overmatig zijwaarts. Daardoor krijgt het grondwater tijdelijk een dusdanige stijgkracht, dat het tot het aardoppervlak stijgt, om daar volledig te worden ontladen. Dan begint het diep te zinken, of het moet bij niet-doorlaatbare bodem stagneren of verrotten.
Bij elke waterbeweging moet dus de innerlijke stijgkracht in aanmerking worden genomen, die niet alleen de innerlijke ligging verandert, maar tevens de kwaliteit, de goedheid van het water beheerst.
De natuurjuiste geleiding van het water is beslist geen eenvoudige aangelegenheid, doch een kunst, die zeer veel invoelingsvermogen verlangt. Dit ontbreekt de naar mosaïsche beginselen handelende hydraulicus te enen male. Daarom is er tegenwoordig haast geen waterloop meer, die gezond is en een verfrissende invloed op zijn omgeving heeft.
Bij een natuur-juiste geleiding van het water moet men op het volgende acht slaan:
1. Het normaalprofiel, dat bij een bio-dynamische
bewegingsvorm vanzelf optreedt.
2. De draaiïng om de eigen as, ofwel om het eigen "ik",
die wederom een gevolg is van het normaalprofiel.
3. De doelmatige isolatie door natuurjuiste afzetting
van de sediments-mergel.
4. De welvingsmogelijkheid van het water, die mogelijk
gemaakt wordt door vertikale en horizontale bochten.
Daarom is de plattegrond gelijk aan de doorsnede,
omdat alleen zó een ommekeer en in het vervolg
daarvan een inwendige omstulping en opwaardering
kan plaatsvinden. Het water verkrijgt dan de kracht,
zich zijn beschermende isoleerlaag op te bouwen.
Deze zorgt voor de tegenzinnigheid ten opzichte van
de tegengesteld gespannen omgeving (water geosfe-
risch, negatief geladen; omgeving atmosferisch, po-
sitief geladen, de vertaler). Daardoor kan dan de
stofwisseling verlopen, in alle dimensies (vast,
vloeibaar, gasvormig, etherisch en energetisch).
Zulk water ademt, pulseert en is gezond. Kan het
water zijn afsluitende huid niet meer opbouwen, dan
sterft het af, als een mens die zijn huid door brand
verliest, of wiens huid zodanig wordt afgedicht, dat
een huid-ademing onmogelijk wordt.
Niets is dus zinlozer dan het vergroten van het geologische verval door een verkorting van de weg, want dan slaat het water door zijn eigen gewicht over de kop, en worden de voorwaarden niet meer vervuld, die onder punt 1. tot 4. als beslist noodzakelijk werden opgevoerd.
Zoals een onjuist geploegd veld zijn bodem- of zielekracht verliest, zo verliest een water zijn innerlijke natuur,
als de moederlijke stijgkrachten (Auftriebskräfte) ontbreken. Hetzelfde vindt plaats, wanneer het sediment niet door bio-dynamische processen opgelost wordt, en zo de ingesloten opbouwkrachten niet verlost worden.
De zon kan water zowel opbouwen als afbreken. Elk nieuw wezen kan zich slechts in het eigen vruchtwater ontwikkelen. Wie het water wil vermeerderen, moet letten op de gang van de zonne-god, en hem de mogelijkheid bieden, het zich hem tegemoet-welvende water ook natuur-juist te bevruchten.
Hoe enger en vijandiger de tegengestelde differentie-stoffen tegenover elkaar staan, hoe levendiger en frisser wordt de substantie. Ordent de mens echter de rivierloop, dan gebeurt hetzelfde als in het bos, waar ook door de dodelijke ordening de echte chaos ontstaat, waaruit het levensgevaarlijke bakterieleven ontspringt.
Zonder water geen leven! De steeds verder om zich heen grijpende verwoestijning van de aarde en de teruggang van de bodemopbrengst bij gelijktijdige toename van de noodzaak tot bodembewerking, hebben we aan mensen te danken, die zich waterdeskunkige noemen. In werkelijkheid zijn het waterverdervers, die ons met iedere handgreep, de strijd om het bestaan moeilijker maken. Daarom betekent elk doorzetten van deze zinloze arbeids-maatregelen een vergroting van de levensnood.
-----------------------einde hoofdstuk------------------------
--------------------------------------------------------------